01-08-2011

BOUWKUNST | Hans Mellendijk



‘Ik heb mijn onderwijs genoten in een Gerrit Rietveld.’
klonk het innemend, ruimtescheppend uit haar mond.
Kousenbenen, suggestief zwevend boven de grond,
flirtend, rood, blauw, geel. Puur primair geweld.

‘Ik heb mijn bouwmeester ontmoet in een Frank Lloyd Wright.
Daar bij die waterval. Horizontalen in het prairiegras.’
Woord op woord bouwend, drinkend uit haar Bauhausglas,
terwijl ze met haar wijsvinger spiralend door haar kapsel aait.

‘We verloofden ons in een Mies van der Rohe.
Kolomvrije wijdte, wat een licht en ruimte!
Met een glad glijdende ring overviel hij me.
Een dof zilveren ding, heel kies. Wat ’n mooie.’

‘We trouwden in een Willem Marinus Dudok.
Het best van alles, van beide niet genoeg.
Veel geluk en voorspoed. Lente voor de boeg.
Sneeuwstormend jawoord, ‘n kristallen kus op vlok.’

Ze nestelden zich in een Pieter Blom.
Weldra paaldansend verhouding gekeerd.
Uit het lood, ‘t maken van nesten verleerd.
Instortende nieuwbouw als hij haar beklom.

Ze ging werken in een Renzo Piano.
Uitgewoond, in volle vaart het leven tegemoet stevenend.
In één blik, ’n open kaart, de liefde welgemoed en bevend,
zinnend op ‘n volgende ronde Mikado.

‘Verder’…, fluisterde je me, op het late uur,
- het Hooglied dat je zong toen;
gulden snede en tongzoen -
‘heb ik echt werkelijk niks, met architectuur.’


gepubliceerd in Poëziepuntgl - jaargang 4 - nummer 1 - maart 2006

Geen opmerkingen:

Een reactie posten